Op 6 juni jl. heeft de Hoge Raad zich gebogen over eerdere uitspraken van vermogenden die de gang naar de rechter hebben gezocht omdat ze het niet eens zijn met de belasting die wordt geheven over hun vermogen.
De uitkomst is, kort door de bocht: Spaarders worden niet gediscrimineerd door de Herstelwet én Overbruggingswet, maar mensen met overig vermogensbestanddelen mogelijk wél.
Waarom is er een verschil?
In de box 3 Herstelwet die voor de jaren 2017 t/m 2022 is gehanteerd én de Overbruggingswet die deze opvolgt vanaf 2023 totdat er nieuwe wetgeving is, gaat de Belastingdienst uit van 3 rendementen: Voor spaarders wordt een laag rendement gehanteerd, voor beleggers een hoog rendement én het (negatieve) rendement voor de waardering van de schulden bungelt daar een beetje tussen in. Voor de liefhebber heeft JAN© de exacte percentages onderaan deze pagina opgenomen.
De Hoge Raad is van mening dat het forfaitaire rendement voor banktegoeden in de regel het werkelijke rendement benadert. Voor beleggers is dit echter anders. Doorgaans leveren risicovolle beleggingen meer rendement op dan minder risicovolle. En hier komt de ongelijke behandeling om de hoek kijken. Minder succesvolle beleggers behalen minder rendement maar betalen wel net zoveel belasting als zeer succesvolle beleggers (die doorgaans meer risico nemen). In gevallen waarbij het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, is de situatie in strijd met het discriminatieverbod en de bescherming van het eigendomsrecht aldus de Hoge Raad. Het maakt hierbij niet uit hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire rendement en het werkelijke rendement.
Hoe moet het werkelijk rendement worden berekend?
Over dit vraagstuk lopen de meningen nogal uiteen, zo is de laatste tijd ook gebleken uit de rechtspraak. De Hoge Raad heeft nu regels geformuleerd over hoe dit berekend moet worden:
- Voor de berekening van het werkelijke rendement moet worden gekeken naar het gehele vermogen, dus ook met de banktegoeden maar zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen.
- Er hoeft geen rekening met inflatie te worden gehouden.
- Daarnaast wordt niet gekeken naar het positieve en negatieve rendement in andere jaren.
- De Hoge Raad geeft verder aan dat niet alleen moet worden gekeken naar zaken als rente, huur en dividend, maar ook naar gerealiseerde én ongerealiseerde waardeveranderingen van de box 3 vermogensbestanddelen welke je hebt gehad gedurende het jaar (en dus niet enkel de vermogensbestanddelen op de peildatum van 1 januari).
- Verder wordt rekening gehouden met betaalde rente van schulden die tot het vermogen in box 3 behoren.
- Met overige kosten wordt geen rekening gehouden.
Wat betekent deze informatie nu voor jou?
In gevallen waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijk rendement moet rechtsherstel worden geboden. De Hoge Raad heeft aangegeven dat dit betekent dat de belastingaanslag wordt verminderd en alleen nog box 3 belasting wordt geheven over het werkelijke rendement. Het is aan jou, als belastingplichtige, aan te tonen hoe hoog dit werkelijke rendement dan is. Wij kunnen je hier uiteraard bij ondersteunen.
Kortom, ben jij van mening dat het rendement dat jij hebt behaald lager is dan het forfaitaire rendement waarop de Belastingdienst jouw aanslagen baseert? Trek dan bij ons aan de bel.
Wij zullen je helpen om bezwaar te maken tegen de aanslag én de motivering ervan.
Er zal geen rente worden vergoed door de Belastingdienst tenzij het bedrag van de wettelijke rente meer is dan het bedrag van de belastingvermindering in box 3.
Heb je hier vragen over? Neem dan contact op met jouw Belastingadviseur bij JAN©.
Percentages box 3-inkomen, per soort vermogen, per jaar:
2023 | 2022 | 2021 | 2020 | 2019 | 2018 | 2017 | |
Spaargeld | 0,92% | 0,00% | 0,01% | 0,04% | 0,08% | 0,12% | 0,25% |
Beleggingen/ andere bezittingen | 6,17% | 5,53% | 5,69% | 5,28% | 5,59% | 5,38% | 5,39% |
Schulden | 2,46% | 2,28% | 2,46% | 2,74% | 3,00% | 3,20% | 3,43% |