De casus
De casus draait om een rechtspersoon die het bestuur voert over twee stichtingen. Beiden vallen ze onder de verplichtstelling van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). De “moeder” voert naast het bestuur feitelijk ook de administratie voor de beide “dochters”, doet hiervoor de planning en sluit de zorgcontracten. Omdat ze zelf geen directe zorg verleent, is ze van mening dat de verplichtstelling van PFZW niet op haar van toepassing is.
Standpunt PFZW
Het pensioenfonds is van mening dat de activiteiten van de “moeder” aansluiten bij de activiteiten die in hun verplichtstelling zijn genoemd. De werkzaamheden van de “moeder” houden verband met de activiteiten van de beide “dochters”, zijn hiervan niet los te maken en genereren op zichzelf geen economische waarde. De activiteiten van het gehele concern moeten worden toegerekend aan alle tot het concern behorende rechtspersonen. Hierdoor is de verplichtstelling dus ook op de “moeder” van toepassing.
Het verweer
Het verweer is dat de bedrijfsactiviteiten onder zakelijke dienstverlening vallen. Deze bestaan uit het bestuur van de beide dochterstichtingen en bestaan verder nagenoeg uitsluitend uit administratieve werkzaamheden, zoals boekhouding en de salarisverwerking, het opstellen van contracten, maken van beleid, communicatie en vormgeving. Er wordt geen zorg verleend en er zijn geen zorgverleners in dienst.
Naar de mening van de “moeder” moet deze, op basis van de tekst van de verplichtstellingsbeschikking, zelf zorg verlenen om onder de verplichtstelling te vallen. Ze baseert dit standpunt op het feit dat een andere, in de verplichtstelling genoemde, activiteit onder de verplichtstelling valt indien deze door een onderneming in stand gehouden of beheert wordt. Voor de activiteit waarmee het concern zich bezig houdt geldt dit echter niet. En dus moet de verplichtstelling op dit punt eng worden uitgelegd.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is het met het pensioenfonds eens. Belangrijkste argumenten hierbij zijn dat de werkzaamheden enkel worden verricht ten gunste van de dochters, de moeder niet voor andere partijen werkzaamheden verricht, de beide dochters hun zorgverlening niet kunnen doen zonder de zorgcontracten die de moeder afsluit, op de website een beeld wordt geschetst van één concern en ook de statuten van de moeder spreken over het bevorderen van zorg.
Ook hecht de rechtbank veel waarde aan het rechtsgevolg dat anders middels deze constructie de mogelijkheid ontstaat om zelf te bepalen welke werknemers wel en welke niet onder de reikwijdte van PFZW vallen en dit doet afbreuk aan de solidariteitsgedachte van de Wet BPF 2000.
Conclusie
Het apart zetten van de administratieve werkzaamheden om de werknemers buiten de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds te houden (en natuurlijk mogelijke andere argumenten) wordt in deze uitspraak niet gehonoreerd. Het gaat in deze casus natuurlijk wel om de geconstateerde feiten. En met name de verwevenheid van de drie rechtspersonen en het feit dat de moeder niet ook werkzaamheden verricht voor derden, speelt hierbij een rol.
Het is dus verstandig om dit soort constructies goed tegen het licht te houden om te bezien of de beoogde effecten echt wel bereikt gaan worden. En niet worden doorkruist door de aangehaalde solidariteitsgedachte van de Wet BPF.