Over de inhoud van de uitwerking is officieel nog niet veel naar buiten gebracht. Wel zijn via verschillende betrokken partijen samenvattingen van de afspraken openbaar geworden. Dit artikel is geschreven aan de hand van die samenvattingen.
Tijdspad
Allereerst belangrijk is het tijdspad. Op het moment van schrijven van dit artikel is er ‘slechts’ sprake van een overeenkomst tussen de sociale partners. In de week van 15 juni stemt de achterban van de verschillende vakbonden over de uitwerking. Indien die vakbonden akkoord zijn, informeert de minister op 19 juni het kabinet. Daarna informeert de minister de Tweede Kamer en kunnen wetsvoorstellen gemaakt worden. Indien alles volgens planning loopt, gaan de wetten die het nieuwe pensioensysteem mogelijk maken per 1 januari 2022 in. Vervolgens hebben de werkgevers en werknemers tot 1 januari 2026 de tijd om de nieuwe pensioenregelingen daadwerkelijk aan te passen.
Premie het uitgangspunt
Waar in veel pensioenregeling nu nog de hoogte van de pensioenuitkering het uitgangspunt is, verandert dat in het nieuwe pensioenstelsel. In het nieuwe pensioenstelsel wordt de premie leidend. Pas op de pensioendatum is bekend hoe hoog de uiteindelijke uitkeringen worden. Het idee is dat betere beleggingsresultaten behaald kunnen worden wanneer de zekerheid over de hoogte van de uitkering losgelaten wordt. De deelnemer gaat daardoor, naar verwachting, een hogere pensioenuitkering ontvangen.
Iedere leeftijd dezelfde premie
In het nieuwe stelsel zal voor iedere leeftijdscategorie hetzelfde premiepercentage gaan gelden. Aangezien het geld van een jonge deelnemer langer kan renderen, bereikt een jonge deelnemer een hoger verwacht pensioenkapitaal met een jaarpremie dan een oudere deelnemer. Dit wordt degressieve opbouw genoemd.
Verschillen pensioenfonds en verzekerde regeling
Veel verzekerde regelingen werken al via het beschikbare premie systeem. Een belangrijk verschil met het nieuwe stelsel is dat verzekerde regelingen doorgaans een premie kennen die stijgt naarmate een deelnemer ouder wordt. Het idee daarachter is dat oudere en jongere werknemers eenzelfde eindkapitaal bereiken met een jaarpremie. De nieuwe gelijkblijvende premie gaat echter ook voor pensioenregelingen bij verzekeraars en PPI’s gelden. Om een compensatie van oudere werknemers te voorkomen, is afgesproken dat de huidige deelnemers in het oude systeem mogen blijven zolang ze bij dezelfde werkgever in dienst blijven. Bij overgang naar een nieuwe werkgever komen de werknemers alsnog in het nieuwe systeem. Daarmee wordt het compensatievraagstuk doorgeschoven naar de nieuwe werkgever en hoeven bestaande deelnemers niet met de wijziging in te stemmen. Gevolg is wel dat er twee pensioenregelingen bij één werkgever zullen komen: de eerste voor de werknemers in dienst vóór de wijzigen en de tweede voor werknemers in dienst ná de wijzigingen Een systeem waarvan het Verbond van Verzekeraars al aangegeven heeft dat ze dat als ‘een weeffout’ in het akkoord zien.
Bedrijfstakpensioenfondsen zien mogelijkheden om bestaande werknemers in het nieuwe systeem adequaat te compenseren. Bij bedrijfstakpensioenfondsen speelt nog wel het probleem van de bestaande ‘oude’ aanspraken. De wens van de politiek en de pensioenfondsen is dat deze oude aanspraken mee gaan in het nieuwe systeem (invaren genoemd). Over de juridische houdbaarheid van dit invaren bestaan nog wel vragen.
Kortingen van de baan
De onderhandeling zijn in stroomversnelling geraakt toen de dekkingsgraden van de pensioenfondsen steeds verder onder druk kwamen te staan. Volgens eerder vastgestelde regels moeten de pensioenfondsen de pensioenaanspraken korten (verlagen) op het moment dat de toekomstige verplichtingen groter zijn dan het huidige vermogen. Er is in de politiek en bij pensioenfondsen echter geen draagvlak om de eerder gemaakte afspraken ook daadwerkelijk na te komen. De afgelopen jaren zijn (het overgrote deel van de) kortingen van het pensioen dan ook vooruit geschoven. Dat gebeurt ook nu weer. Volgens de nieuwe afspraken hoeft pas bij een dekkingsgraad onder de 90% gekort te worden. Eerder waren percentages van 105% en later 100% afgesproken.
Koopkracht
Bovenstaande lijkt haaks te staan op wat in het nieuwe pensioenstelsel ‘het perspectief op een koopkrachtig pensioen’ bij bedrijfstakpensioenfondsen heet. De pensioenen worden dan als het goed gaat eerder verhoogd en als het slecht gaat eerder verlaagd. Tegelijk wordt bij de fondsen een buffer gevormd vanuit de beschikbare premie. Die buffer kan dan in slechte tijden aangesproken worden. Het meebewegen in goede en slechte tijden gaat afnemen naarmate de deelnemer ouder wordt. Voor een jonge deelnemer gelden daardoor grotere plussen en minnen dan voor een oudere deelnemer.
AOW-leeftijd
Onderdeel van het pensioenakkoord is de vertraagde stijging van de AOW-leeftijd. In 2020 en 2021 blijft de AOW-leeftijd 66 jaar en 4 maanden. Hierna stijgt de AOW-leeftijd met 3 maanden per jaar, zodat we in 2024 op 67 jaar uitkomen.
Het gehele pakket van maatregelen zal als een alles of niets deal aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden worden.